Wat te doen wanneer een patiënt van een ziekenhuis wiens behandeltraject al geruime tijd is afgerond, weigert te vertrekken naar een opvolgend zorgaanbieder? We zien vaker dat patiënten weigeren te vertrekken nadat zij zijn uitbehandeld en hierdoor een bed bezet houden terwijl er geen behandeling meer wordt geboden en het verblijf in het ziekenhuis ook niet wordt gefinancierd vanuit de zorgverzekeraar. Doorgaans slaagt het ziekenhuis er uiteindelijk in om de patiënt uiteindelijk vrijwillig te laten vertrekken. In dit geval bleek dat niet mogelijk en was het bovendien niet verantwoord de patiënt naar huis te laten terugkeren. De patiënt had vervolgzorg nodig maar weigerde medewerking daaraan. Daarmee stond het ziekenhuis voor een dilemma en zag het geen andere optie dan een kort gedingprocedure waarin verplichte medewerking aan een aanvraag voor een Wlz-indicatie en gedwongen overdracht naar een Wlz-instelling werd gevorderd. De Voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland wees deze vordering toe, maar niet nadat zij eerst zelf in gesprek was gegaan met de patiënt. Wij vertellen u er meer over.
Feiten
De zaak ziet op een geschil tussen een ziekenhuis en een patiënt die geen consensus kunnen bereiken over passende vervolgzorg voor de patiënt. De patiënt lijdt aan de chronische ziekte Sjögren. Zij heeft begin 2024 een revalidatietraject in een instelling voor Geriatrische Revalidatiezorg (GRZ) gevolgd en is tijdens dat traject met spoed opgenomen in het ziekenhuis wegens een ernstige luchtwegaandoening. Die behandeling was eind mei 2024 afgerond, maar de patiënt weigerde het ziekenhuis te verlaten, waardoor zij zonder noodzaak een bed bezet hield.
Hoewel de geneeskundige behandelingsovereenkomst tussen partijen inmiddels was opgezegd en het ziekenhuis sindsdien geen financiering meer ontving voor het verblijf van de patiënt, wilde het ziekenhuis de patiënt niet uit het ziekenhuis ontslaan, omdat er nog geen passende vervolgzorg voor de patiënt was gevonden. Terugkeer naar huis achtte het ziekenhuis onwenselijk omdat de patiënt volgens het ziekenhuis vanwege haar chronische ziekte was aangewezen op vervolgzorg in een instelling. De GRZ-instelling waar de patiënt verbleef voorafgaand aan haar opname in het ziekenhuis, was eerder al tot de conclusie gekomen dat GRZ niet de juiste zorg was voor de patiënt, zodat terugkeer naar die instelling geen optie was. Achtergrond hiervan was onder meer dat het GRZ-traject voor deze patiënt te kort was voor haar herstel. Revalidatie vanuit de Wlz met een langere duur was daarom passender.
Het ziekenhuis verzocht de patiënt mee te werken aan een aanvraag voor een indicatie op grond van de Wlz. De patiënt weigerde die medewerking echter, omdat zij vond dat zij was aangewezen op GRZ. Dit leidde tot een patstelling, omdat de patiënt voor GRZ geen Wlz-indicatie nodig had maar voor overplaatsing naar een Wlz-instelling wel. GRZ wordt in eerste instantie vergoed vanuit de Zvw (tenzij de patiënt al een Wlz-indicatie heeft). Voor het aanvragen van de Wlz-indicatie was de medewerking van de patiënt noodzakelijk. Uiteindelijk zag het ziekenhuis geen andere uitweg dan een procedure.
Oordeel van de Voorzieningenrechter
De Voorzieningenrechter stelt voorop dat hij niet treedt in de medische beoordeling welke vervolgzorg voor gedaagde het meest passend is. Dat oordeel is voorbehouden aan de artsen van het ziekenhuis. Om die reden beperkt de rechter zich tot de toets of de beslissing van het ziekenhuis over de geïndiceerde vervolgzorg (Wlz-zorg) voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen en of eiseres hierbij haar zorgplicht ex artikel 7:453 BW (goed hulpverlener) in acht heeft genomen.
De Voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat voldoende aannemelijk is dat het ziekenhuis heeft gehandeld conform die zorgplicht. Het ziekenhuis heeft haar indicatie gebaseerd op twee adviezen van specialisten ouderengeneeskunde, gespecialiseerd in revalidatiezorg voor ouderen, die allebei tot de conclusie zijn gekomen dat een Wlz-traject het beste bij de situatie van de patiënt paste. De Voorzieningsrechter acht deze handelwijze niet onzorgvuldig. Ook bleek uit het dossier voldoende dat het ziekenhuis met diverse specialisten had gesproken over de zorgvraag van de patiënt en regelmatig met de patiënt en haar familie in gesprek was gegaan. Bovendien heeft het ziekenhuis verblijf en verzorging aan de patiënt gecontinueerd ondanks dat daar geen vergoeding tegenover stond. Daaruit volgt dat het ziekenhuis steeds het belang van de patiënt voorop heeft gesteld. Dat leidt eveneens tot de conclusie dat het ziekenhuis als een goed hulpverlener heeft gehandeld.
De zorgplicht van het ziekenhuis gaat echter niet zover dat van het ziekenhuis mag worden verlangd dat zij deze situatie voortzet. De Voorzieningenrechter ziet dus ook in dat de situatie moet worden beëindigd. Vraag is vervolgens wat de meest passende oplossing is, rekening houdend met het recht op zelfbeschikking en de intensieve zorgvraag van de patiënt. Om die reden heeft de Voorzieningenrechter het, na een mondelinge behandeling, noodzakelijk geacht de patiënt zelf te horen in het ziekenhuis. In dit gesprek heeft de patiënt benadrukt dat zij gemotiveerd is om te revalideren, ook als dat in een instelling moet. Zij zag ook zelf in dat terugkeer naar huis op dat moment niet mogelijk was.
Gelet op de inhoud van het gesprek achtte de Voorzieningenrechter het toch mogelijk om de vordering tot gedwongen medewerking aan een Wlz-indicatie toe te wijzen. Indien de patiënt niet zich niet zou houden aan de veroordeling en niet zou meewerken aan deze aanvraag of aan de overdracht naar een Wlz-instelling, zal zij het ziekenhuis binnen 48 uur moeten verlaten. Het opleggen van een dwangsom was volgens de Voorzieningenrechter nog niet passend. Daar staat tegenover dat de Voorzieningenrechter er op wijst dat het ziekenhuis de kosten van het verblijf van de patiënt op de patiënt kan verhalen.
Betekenis voor de praktijk
Hoewel de uitspraak betrekking heeft op een uitzonderlijke situatie omdat de patiënt enerzijds niet wilde meewerken aan een aanvraag voor een Wlz-indicatie en anderzijds ook niet verantwoord naar huis kon, heeft de uitspraak toch betekenis voor de praktijk.
In de eerste plaats zien we dat de zorgplicht van het ziekenhuis wel vereist dat zorgvuldig onderzoek wordt gedaan naar de meest passende zorg voor de patiënt, onder meer door het inwinnen van advies van deskundigen.
In de tweede plaats heeft voor de beoordeling ook meegespeeld dat het ziekenhuis de patiënt niet naar huis heeft gestuurd gelet op haar zorgvraag en haar belang voorop heeft gesteld. Juist om die reden heeft de Voorzieningenrechter zich bevoegd geacht om in te grijpen.
Het zelfbeschikkingsrecht had hier evenwel aan in de weg kunnen staan. De Voorzieningenrechter heeft toch ruimte gezien voor een veroordeling, nadat met de patiënt was gesproken en zij (inmiddels) ook zelf inzag dat overgang naar een Wlz-instelling de enige optie was. Dat roept bij ons wel de vraag op of de Voorzieningenrechter hetzelfde zou hebben geoordeeld indien de patiënt zich anders zou hebben opgesteld. Zou het zelfbeschikkingsrecht dan niet alsnog aan de veroordeling in de weg hebben gestaan? Het gebod om het ziekenhuis na 48 uur te verlaten indien de veroordeling niet wordt nageleefd, doet vermoeden dat in een andere situatie wellicht geen veroordeling tot medewerking aan een Wlz-indicatie zal volgen maar wél een gedwongen vertrek. Onder het zelfbeschikkingsrecht valt immers ook het maken van een onverstandige keuze zoals het terugkeren naar huis ondanks dat dit medisch gezien onverstandig is. Bovendien legt de Voorzieningenrechter druk op de patiënt door de benadrukken dat het ziekenhuis de kosten voor het verblijf op de patiënt kan verhalen. Daarmee wordt geen inbreuk gemaakt op het zelfbeschikkingsrecht, maar wordt de patiënt wel duidelijk gemaakt dat het verblijf bij het ziekenhuis niet langer vrijblijvend is. Deze financiële prikkel zou – mits de genoemde zorgvuldigheid in acht is genomen – volgens ons uiteindelijk ook zonder tussenkomst van de rechter als middel kunnen worden gebruikt om patiënten vrijwillig te laten vertrekken naar een passende aanbieder.
Heeft u vragen over de beëindiging van behandelovereenkomsten of gedwongen vertrek van patiënten of cliënten? Neem dan contact op met de experts van de Marktgroep Zorg van Nysingh, die u hierover kunnen adviseren.