De gedoogplicht van rechtswege van artikel 10.2 lid 1 Omgevingswet geldt slechts voor reguliere herstel- en onderhoudswerkzaamheden aan een waterstaatswerk. Als geen sprake is van herstel of onderhoud van een bestaand werk, maar van de aanleg van een werk, kan op deze gedoogplicht geen beroep worden gedaan, zo oordeelde de rechtbank Limburg op 17 september 2024 (ECLI:NL:RBLIM:2024:6396).

Waar ging de zaak over?

Natuurmonumenten is eigenaar van percelen in de uiterwaarden van de Maas. Op die percelen is omstreeks 2006een grindrug aangelegd om bij lage waterstanden het peil van de Grensmaas iets op te stuwen. Op 18 juni 2024 is een vergunning verleend voor de aanleg van een grindrug in de Maas met andere afmetingen (anders ‘gedimensioneerd’) dan de grindrug die in 2006 is aangelegd.

Natuurmonumenten heeft bezwaar gemaakt tegen de vergunning. Ook heeft zij Rijkswaterstaat laten weten geen toestemming te geven voor het gebruik van haar percelen voor de aanleg en aanwezigheid van de grindrug. Rijkswaterstaat is (desondanks) begonnen met de werkzaamheden. In een kort geding procedure vordert Natuurmonumenten daarom om Rijkswaterstaat te veroordelen om per direct zijn werkzaamheden te staken.

Inbreuk op het eigendomsrecht: onrechtmatig of gedoogplicht van rechtswege?

Partijen waren het erover eens dat Rijkswaterstaat met de werkzaamheden op de percelen, inbreuk maakte op het eigendomsrecht van Natuurmonumenten. De vraag was echter of deze inbreuk ook onrechtmatig is. Rijkswaterstaat meende van niet, omdat op grond van artikel 10.2 lid 1 Omgevingswet van rechtswege zou gelden.

De voorzieningenrechter is het daar niet mee eens. Een dergelijke gedoogplicht geldt (slechts) voor reguliere herstel- en onderhoudswerkzaamheden aan een waterstaatswerk. In dit geval was er geen sprake van (regulier) herstel of onderhoud van de bestaande grindrug (die in 2006 was aangelegd), maar van de aanleg van een grindrug waarvoor een vergunning is aangevraagd en verkregen. Er was volgens de voorzieningenrechter dus geen sprake van verandering van een reeds vergund en bestaand werk, zoals Rijkswaterstaat aanvoerde.

Voor dat oordeel achtte de voorzieningenrechter mede van belang dat Rijkswaterstaat in de gedoogbrief aan Natuurmonumenten had geschreven dat het ging om een gedoogplicht van rechtswege voor aanlegwerkzaamheden. Ook zag de aangevraagde vergunning op ‘het aanleggen van een grindrug’. Volgens de voorzieningenrechter was dan ook sprake van de aanleg van een werk, waarvoor artikel 10.2 lid 2 Omgevingswet geen grondslag biedt.

Met die conclusie kwam de voorzieningenrechter  niet meer toe aan de vraag of de werkzaamheden van Rijkswaterstaat in dit geval wel betrekking hadden op hetzelfde waterstaatswerk als de bestaande grindrug, en of de grindrug een waterstaatswerk is in de zin van artikel 10.2 lid 1 Omgevingswet.

Werkzaamheden staken

Nu er geen gedoogplicht van rechtswege geldt, maakt Rijkswaterstaat onrechtmatig inbreuk op het eigendomsrecht van Natuurmonumenten. De voorzieningenrechter veroordeelt Rijkswaterstaat vervolgens, na een belangenafweging, om de werkzaamheden te staken. Bij die belangenafweging was onder meer van belang dat Rijkswaterstaat in dit geval alvast was begonnen met de werkzaamheden vóórdat de vergunning onherroepelijk was. Daarmee heeft Rijkswaterstaat het risico aanvaard dat de werkzaamheden geen doorgang kunnen vinden of zelfs ongedaan moeten worden gemaakt, aldus de voorzieningenrechter. Dat de werkzaamheden urgent zijn en geen uitstel kunnen dulden, maakte dit niet anders. Die urgentie was namelijk (mede) ontstaan doordat sinds 2019 geen herstel aan de grindrug had plaatsgevonden, zodat die urgentie vanwege van het stilzitten van Rijkswaterstaat de afgelopen jaren, volgens de voorzieningenrechter niet zwaarder weegt dan het belang van Natuurmonumenten.

Afsluiting

Hoewel het begrip ‘reguliere’ herstel- en onderhoudswerkzaamheden ruim kan worden opgevat (zie bijvoorbeeld Rb. Midden-Nederland 11 december 2013, ECLI:NL:RBMNE:2013:7257: ook als er al 65 jaar niet is gebaggerd kan er sprake zijn van regulier onderhoud), moeten aanlegwerkzaamheden daarvan nadrukkelijk moeten worden onderscheiden, zo maakt deze uitspraak opnieuw duidelijk. Kijkend naar de achtergrond van de gedoogplicht van rechtswege, is dit ook begrijpelijk. Het moeten gedogen van regulier onderhoud vormt naar zijn aard immers in de regel slechts een geringe inbreuk op de rechten van rechthebbenden van gronden. Ook gaat het bij reguliere herstel- en onderhoudswerkzaamheden vaak om werkzaamheden die regelmatig op een groot aantal plaatsen moeten worden uitgevoerd. De wetgever heeft een gedoogplicht van rechtswege onder die omstandigheden dan ook toelaatbaar geacht. Voor aanlegwerkzaamheden ligt dit echter anders; dit zijn doorgaans werkzaamheden die een (veel) grotere inbreuk maken op de rechten van rechthebbenden. Voor die werkzaamheden kan alleen bij beschikking een gedoogplicht worden opgelegd (bijvoorbeeld op grond van artikel 10.17 lid 2 onder b Omgevingswet), uiteraard indien en voor zover aan de daarvoor geldende voorwaarden wordt voldaan. Kortom, een juiste beoordeling van de aard van de werkzaamheden is (en blijft, ook onder de Omgevingswet) dan ook van wezenlijk belang.

Meer informatie?

Wilt u meer weten over gedoogplichten? Neem dan contact met ons op.