070423
- De vraag of technische vormgeving dient te worden beschermd door het intellectuele eigendomsrecht houdt de rechtswetenschap al decennialang bezig. Indien de techniekexceptie van toepassing is, wordt het voortbrengsel (gedeeltelijk) uitgesloten van bescherming. De exceptie beoogt daarmee onder meer een afbakening met het octrooirecht. Maar welke leer dient men toe te passen bij de invulling van de techniekexceptie? Wat bedoelt het Hof precies in de zaak Philips/Remington? Nuanceert het Hof zichzelf in Lego? Hanteert het Hof een dubbele toets in Brompton? Deze vragen worden in dit boek beantwoord, waarin de auteur onderzoekt of er behoefte is aan één unitaire techniekexceptie voor het merken-, modellen- en auteursrecht.
In dit boek gaat de auteur in op het auteursrecht, het werkbegrip en het Brompton-arrest. Ook behandelt hij de techniekexceptie in het merken- en modellenrecht, die met elkaar worden vergeleken. Daarbij komen alle relevante uitspraken van de nationale gerechten en het Hof van Justitie aan de orde. Die uitspraken kunnen vaak op meerdere manieren worden geïnterpreteerd en zijn bij vlagen gebrekkig gemotiveerd. In die zin biedt dit boek een goed overzicht van alle relevante uitspraken. De auteur gaat verder ook in op de verdeling tussen het octrooirecht en de overige intellectuele eigendomsrechten en komt met aanbevelingen die mogelijk een positief effect hebben op de rechtszekerheid.
Medium
Deze publicatie is opgenomen in IER 2023, Editie 1
Volledige publicatie