Op 1 januari 2025 is de Wet vereenvoudiging en modernisering van het bewijsrecht in werking getreden. Deze wet heeft als doel om het bewijsrecht in Nederland te moderniseren, zodat het bewijsrecht beter aansluit bij de huidige praktijk. De nadruk komt meer te liggen op de mogelijkheden voor partijen om voorafgaand aan en tijdens een procedure bewijs te verzamelen. Ook brengt de wet veranderingen mee in de bewijsvoering tijdens een procedure. Het nieuwe bewijsrecht geldt voor alle zaken die na 1 januari 2025 aanhangig gemaakt worden. In deze blog worden de belangrijkste wijzigingen besproken.

De waarheidsplicht van artikel 21 Rv

Een van de belangrijkste veranderingen is de aanpassing van artikel 21 Rv. Dit artikel verplichtte partijen om de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Aan de tekst van het oude artikel wordt nieuwe leden 2 en 3 toegevoegd. Partijen moeten nu, voordat de zaak voorgelegd wordt aan de rechter, zoveel als mogelijk gegevens verzamelen waarvan het redelijkerwijs voorzienbaar is dat deze gegevens van belang zijn van de beoordeling van de vorderingen, verzoeken of verweren (lid 2). Als partijen die niet doen, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht (lid 3).

 

Partijen zijn dus niet alleen verplicht om de waarheid te verklaren over de belangrijke feiten, maar zij worden ook verplicht om voorafgaand aan de procedure meer bewijsstukken te verzamelen en om deze stukken te delen met de rechter. Het kan grote gevolgen hebben als partijen dit niet doen. Het kan er zelfs toe leiden dat de vorderingen, enkel en alleen vanwege de schending van artikel 21 Rv, afgewezen worden (zie bijvoorbeeld Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 20 februari 2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:511).

 

Voorlopige bewijsverrichtingen

Verder komt er in de artikelen 196 tot en met 204 Rv een meer algemene regeling voor de voorlopige bewijsverrichtingen. De belangrijkste wijzigingen zijn vastgelegd in artikel 196 Rv. In lid 1 van dat artikel is bepaald dat partijen nu in één verzoekschrift meerdere voorlopige bewijsverrichtingen tegelijk op kunnen nemen. Zij kunnen dus bijvoorbeeld een voorlopig getuigenverhoor samen met een voorlopig deskundigenbericht verzoeken. Verder bepaalt artikel 196 lid 1 Rv dat de voorlopige bewijsverrichtingen alleen verzocht kunnen worden, vóórdat een zaak aanhangig is of vóórdat een zaak op de rol is ingeschreven. In artikel 196 lid 2 Rv zijn de beperkte afwijzingsgronden van deze verzoeken vastgelegd.

 

Het inzagerecht

Ook krijgt de regeling over het inzagerecht (het oude artikel 843a Rv) een uitbreiding samen met een andere plek in de wet (de artikel 194 tot en met 195a Rv). Het uitgangspunt wordt dat partijen recht hebben op inzage van gegevens als zij daar voldoende belang bij hebben. Deze informatie moet verstrekt worden, tenzij een beroep gedaan kan worden op een verschoningsrecht of als er gewichtige redenen zijn om de informatie niet te verstrekken. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn als het gaat om vertrouwelijke stukken.

 

Partijen hebben de mogelijkheid om naar de rechter te gaan als de wederpartij de stukken niet wil delen. De rechter toetst of het verzoek aan de wettelijke eisen, waaronder het bestaan van een ‘voldoende belang’. In het oude artikel 843a Rv werd nog gesproken over een ‘rechtmatig belang’. Doorgaans is een ‘voldoende belang’ en lagere drempel dan een ‘rechtmatig belang’, maar de tijd zal leren of dit in de praktijk ook zo zal zijn. Verder bestaat nu ook de mogelijkheid om informatie bij een derde op te vragen (artikel 195a Rv).

 

Deze wijzigingen moeten er voor zorgen dat partijen sneller en eenvoudiger een beroep kunnen doen op het inzagerecht. De minister ziet het inzagerecht als een goedkoop, eenvoudig, snel en betrouwbaar alternatief voor bijvoorbeeld een getuigenverhoor of een deskundigenbericht[1].

 

Bewijskracht van getuigenverklaringen

De laatste belangrijke wijziging is het schrappen van artikel 164 lid 2 Rv. Dat lid bepaalde dat de bewijskracht van verklaringen van partijgetuigen beperkt was. Deze beperking komt nu dus te vervallen. De rechter krijgt daardoor meer vrijheid om zelf de waarde van verklaringen te bepalen.

 

Conclusie

Het nieuwe bewijsrecht brengt de nodige veranderingen met zich mee. Dit kan invloed hebben op de strategie in bepaalde zaken. Wij staan voor u klaar om u te adviseren over de te volgen strategie in uw zaken. Neem voor vragen contact op met onze specialisten.

 

[1] Kamerstukken II 2019/20, 35498, nr. 3, p. 13 (MvT).